HET PENSIOENVRAAGSTUK

AOW en aanvullend pensioen

Na het bereiken van de AOW-leeftijd krijgen vrijwel alle Nederlanders een AOW-uitkering. Daarnaast bouwen veel Nederlanders via pensioenfondsen een aanvullend pensioen op.

 

Er is een belangrijk verschil tussen AOW en aanvullend pensioen. Vanaf je vijftiende jaar bouw je AOW-rechten op. Je legt dus geen geld voor AOW opzij. De AOW wordt gefinancierd uit de AOW-premies van de werkenden en voor een deel uit de belastingopbrengsten. Aanvullend pensioen bouw je op doordat jij en je werkgever maandelijks premie inleggen in een door werkgevers en werknemers beheerd fonds.

 

De AOW-uitkering is laag. Daarom is een aanvullend pensioen van belang voor de oude dag. Het aanvullend pensioen is voortdurend in het nieuws. Zeker nu werkgevers, werknemers en de regering een pensioenakkoord hebben gesloten. En … de publicaties van de kant van de overheid, werkgevers en bonden zijn nodeloos ingewikkeld.

 

Is er een probleem?

Mensen die pensioen genieten en mensen die pensioen opbouwen, hebben al jarenlang last van het feit dat de pensioenen niet worden geïndexeerd, d.w.z. aangepast worden aan de gestegen prijzen. Lange tijd werd de crisis van 2008 tot 2014 als oorzaak genoemd: de beleggingen van de fondsen zouden te weinig opgebracht hebben. De laatste jaren ligt de oorzaak in de lage rekenrente. De Nederlandse Bank en de overheid dwingen de pensioenfondsen daarmee te rekenen. Naar mate de rekenrente lager wordt, stijgen de verplichtingen voor de toekomst. Dat gebeurt niet op basis van wetenschappelijk verantwoorde voorspellingen, maar op basis van een bedacht rekenmodel. Als de verplichtingen voor de toekomst toenemen en de hoeveelheid beschikbaar geld stijgt niet mee, dan daalt de dekkingsgraad. Er is zogenaamd een tekort. Bij een te lage dekkingsgraad mogen de fondsen de pensioenen en de pensioenopbouw van hun deelnemers niet indexeren. Het gevolg: ouderen met aanvullende pensioen hebben de laatste 12 jaar 18 tot 20% aan koopkracht op hun aanvullend pensioen ingeleverd. Werkenden merken het nog niet, maar hun spaarpotje heeft intussen hetzelfde percentage aan waarde verloren. Overigens: de fondsen behaalden de laatste 20 jaar een gemiddeld rendement van meer dan 6% per jaar. De pensioenpotten zijn vol gestroomd, terwijl de DNB en de overheid ons willen laten geloven dat er geld tekort is.

 

De overheid, de werkgevers, een groot aantal politieke partijen en delen van de vakbond vinden dat ons pensioenstelsel onhoudbaar is en veranderd moet worden. Dan hebben ze het over het feit dat we steeds ouder worden en ze beweren dat ouderen het geld van jongeren opmaken. Het Nederlandse pensioenstelsel is één van de besten ter wereld. We bezitten met elkaar meer dan 1600 miljard. Deze pot is voldoende op de toekomstige verplichtingen te betalen. Bovendien stijgt de gemiddelde leeftijd waarop ouderen overlijden minder snel dat door de overheid was voorspel. De stelling dat ouderen het geld van jongeren opmaken is complete onzin, omdat iedereen in feite al een eigen potje opbouwt. Het is wel zo dat heel veel relatief jonge mensen (tot 45 jaar) op dit moment geen pensioen opbouwen of geen pensioen bij een pensioenfonds opbouwen. Dat komt, omdat ze flexwerker of ZZP’er zijn. Een andere groep bouwt geen pensioen bij een traditioneel fonds op, maar bij een verzekeraar. Sinds enkele jaren maakt de overheid het mogelijk dat banken en verzekeraars een pensioenfonds mogen stichten. Ook hier heeft de vrije markt dus zijn intrede gedaan.

 

Op basis van het voorafgaande kun je stellen, dat er geen echt pensioenprobleem is.

 

Waarom een pensioenakkoord

De overheid, de werkgevers en delen van de vakbond hebben een pensioenakkoord gesloten, omdat:

  • Er te weinig geld voor de toekomstige verplichtingen is: onzin, zie boven;

  • Zij de premies stabiel (laag) willen houden. Dit laatste is in het voordeel van de werkgevers, die het grootste deel van de premie betalen, en van de overheid, die de grootste werkgever van het land is;

  • Koolmees en rechts Nederland een meer individueel stelsel willen.

 

Kern van het nieuwe stelsel

Van het nieuwe stelsel is veel onduidelijk, maar er is wel een lijn in te zien:

  • De risico’s komen bij de werknemers en de gepensioneerden te liggen;

  • De werkgevers en de overheid als werkgever hebben er het meeste baat bij, omdat men streeft naar een stabiele premie;

  • Tijdens de overgangsperiode, 2021 – 2026, wordt er gewerkt met het huidige systeem van rekenrente, dat nog verder wordt aangescherpt volgens de richtlijnen van de Commissie Dijsselbloem. Dit betekent dat er jaarlijkse kortingen op de pensioenopbouw en de pensioenuitkeringen in het verschiet liggen;

  • Bij het ingaan van het nieuwe stelsel wordt van diezelfde systematiek gebruik gemaakt, waardoor de pensioenopbouw en de uitkeringen dan mogelijk 10% worden gekort;

  • Er komt een nieuw systeem van rente: voor ouderen is die gekoppeld aan de staatsobligaties, die niets opbrengen. Indexatie wordt dus ook voor de toekomst onmogelijk gemaakt.